TAIZÉ

Moeten we spijt hebben over onze zonden?

 

Moeten we spijt hebben over onze zonden?

Nadat Petrus Christus verloochende, werd hij zich bewust van wat hij gedaan had. Toen "huilde hij bittere tranen" (Matteüs 26,75). Op de Pinksterdag, een paar weken later, herinnerde hij de bewoners van Jeruzalem aan het schandaal van de terechtstelling van de onschuldige Jezus. "Toen zij dit hoorden, kromp hun hart ineen en ze zeiden tegen Petrus en de andere apostelen: ‘Wat moeten wij doen, broeders?’" (Handelingen 2,37). Spijt kleeft zich als een schaduw vast aan fouten. Je kunt er moeilijk van afkomen.

Spijt is tweeslachtig: het kan wanhopig maken of tot berouw leiden. Petrus was in zichzelf teleurgesteld; hij had kunnen wanhopen. Er bestaat een "werelds verdriet dat tot de dood leidt". Maar de herinnering aan Christus’ liefde veranderde de tranen van Petrus in "verdriet naar Gods bedoeling, dat tot heilzame inkeer leidt" (2 Korintiërs 7,10). Zijn spijt werd een opening, een nauwe deur die toegang geeft tot het leven. Dodelijk verdriet daarentegen, is de bittere spijt van de mens die alleen maar op zijn eigen krachten bouwt. Wanneer deze ontoereikend zijn, begint hij zichzelf te minachten en zelfs te haten.

Misschien bestaat er geen berouw zonder spijt. Toch is er een enorm verschil tussen beiden. Berouw is een gave van God, een verborgen activiteit van de heilige Geest die ons naar God toetrekt. Ik heb God niet nodig om spijt te hebben over mijn fouten. Dat kan ik alleen. In de spijt concentreer ik me op mezelf. Door het berouw keer ik me echter tot God. Ik vergeet mezelf en vertrouw mezelf aan Hem toe. Spijt maakt de fout niet goed, maar God, tot wie ik met mijn berouw kom, wist mijn zonden weg als een nevel (zie Jesaja 44,22).

‘Zondigen’ betekent ‘het doel missen’. God schiep ons om in gemeenschap met Hem te leven. Zonde is van God gescheiden zijn. Spijt zal ons nooit kunnen bevrijden van deze scheiding. Als we door spijt opgesloten raken in onszelf, kan ze ons nog meer verwijderen van God en dus de zonde versterken! Jezus zei in een paar raadselachtige woorden wat zonde is: "Dat ze niet in Mij willen geloven" (Johannes 16,8). De wortel van de zonde, de enige zonde in de diepste zin van het woord, is de afwezigheid van vertrouwen. Zonde betekent dat je je afsluit voor Christus’ liefde.

Op een dag komt er een vrouw naar Jezus toe. Ze huilt en met haar tranen wast ze zijn voeten. Terwijl anderen zich daaraan ergeren, begrijpt Christus dit en bewondert haar. Deze vrouw heeft spijt over haar fouten, maar haar spijt is niet bitter, ze wordt er niet door verlamd. Ze vertrouwt en vergeet zichzelf. Dan zegt Jezus: "Haar vele zonden zijn vergeven, getuige haar grote liefde" (Lucas 7,47). Steunend op dit woord, hoeft ze nergens meer spijt van te hebben. Wie zou er spijt van hebben dat hij veel liefde bezit? Door Gods genade kunnen onze eigen zonden ons ertoe brengen om meer lief te hebben. Dan maakt spijt plaats voor dankbaarheid: "Zeg altijd voor alles dank" (Efeziërs 5,20).

Wat is de erfzonde?

Het raadsel van de dood bestaat al sinds het ontstaan van leven. In de dierenwereld kan de dood natuurlijk lijken, maar voor mensen uit alle tijden roept ze vragen op. Waarom verlaten degenen die wij liefhebben ons, zonder ooit terug te komen? Wij zouden gelukkig willen leven, zonder dat dit geluk plotseling ophoudt. Zo heeft het verlangen naar een gelukkig leven sinds mensenheugenis allerlei voorstellingen opgeroepen van een gouden tijd waarin alles nog goed was. De verhalen die daarover spreken, proberen uit te leggen door welke fout de dood in de wereld is gekomen.

De bijbel put uit deze tradities. Genesis begint met een loflied op de oorspronkelijke goedheid van de schepping in hoofdstuk 1 en 2. Vervolgens brengt dit boek het leed in ons bestaan, vooral de dood en de broederlijke haat, in verband met fouten die in het begin gemaakt werden (hoofdstuk 3 en 4). Het valt in dit bijbelverhaal op, dat de erfzonde niets anders is dan onze eigen zonden: de weigering om God te vertrouwen, de halve waarheid vertellen om je uit een moeilijke situatie te redden, het afschuiven van de fout op de ander, het ontkennen van verantwoordelijkheid. Genesis geeft geen antwoord op het waarom van het kwaad, maar kaatst de bal terug naar iedereen die het boek leest. Wij zijn Adam of Eva, Kaïn en Abel.

In het Nieuwe Testament wordt het begrip erfzonde meer uitgewerkt. Voor Paulus staat Adam model voor de eenheid van de mensheid. Adams fout laat zien dat er op het gebied van de zonde geen onderscheid bestaat tussen mensen: "Allen bevinden zich in de macht van de zonde; of, met de woorden van de Schrift: Er is geen rechtvaardige, zelfs niet één" (Romeinen 3,9-10). Paulus gebruikt de persoon van Adam slechts om Christus’ uitstraling te verkondigen, die even universeel, zo niet universeler is dan de besmetting van de zonde: "De fout van één mens bracht allen de dood, maar aan allen schonk Gods genade een rijke vergoeding door de grote gave van zijn genade, de ene mens Jezus Christus" (Romeinen 5,15).

Het spreken over de erfzonde is dus een manier om te zeggen dat het heil universeel is, voordat het individueel is. Christus is niet gekomen om een paar mensen weg te halen uit een slechte wereld, maar om de mensheid te redden. Wij allen staan als zondaars met lege handen voor God. God schenkt iedereen echter de gave van zijn liefde: "God heeft in Christus de wereld met zich verzoend" (2 Korintiërs 5,19). Wat Christus gedaan heeft "leidde tot vrijspraak en leven voor allen" (Romeinen 5,18). Niemand kan zich uit eigen kracht onttrekken aan het menselijk lot. Maar door Christus is de mensheid gered en vanaf dat moment kan iedereen het heil ontvangen.

Jezus bracht de erfzonde op zijn eigen manier ter sprake: "Van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen de kwade gedachten: ontucht, diefstal, moord…" (Marcus 7,21). Toch veroordeelt Jezus niet vaak; Hij is barmhartig. Als wij ons er van bewust worden dat ieder mens de verwonding van de zonde in zich draagt, worden wij misschien ook barmhartiger. In navolging van Jezus worden wij eerder geroepen om genezing te brengen dan om meedogenloos te veroordelen. Het gaat er niet om de ernst van fouten te bagatelliseren, maar om het besef dat er geen zonde bestaat die Christus niet zou hebben weggenomen door zijn leven te geven aan het kruis.

Brief uit Taizé: 2003/5

Bijgewerkt: 25 augustus 2004